Les 1

[center]
BOODSCHAPPEN DOEN – FAIRE LES COURSES 1
Woorden, zinnen en uitdrukkingen die te maken hebben
met boodschappen of inkopen doen (faire des courses ou des achats)

Est-ce qu’il y a un centre commercial par ici ?
Is er hier ergens een winkelcentrum ?

Renseignez-vous à l’accueil.
Informatie bij de klantenbalie

Les commerçants avaient organisé un dimanche ouvert.
De winkeliers hadden een koopzondag georganiseerd

Le jeudi soir les magasins sont ouverts en nocturne.
Donderdags is er koopavond

Les vêtements vendus en solde ne sont ni repris ni remboursés.
Kleding in de uitverkoop wordt niet teruggenomen of vergoed.

On ne vous rendra pas votre argent.
U krijgt geen geld terug.

Par contre, vous avez droit
à un bon d’avoir.
U hebt daarentegen wel recht op een tegoedbon.

La maison n’accepte pas les chèques.
Wij (de zaak) accepteren geen cheques.

Conservez bien votre ticket (bon de caisse).
Bewaar uw kassabon goed.

Je voudrais échanger ce débardeur blanc contre un chemisier marron.
Ik wil graag deze witte spencer ruilen voor een bruine blouse.